Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En het geschiedde, als [5]zij het kruid des lands [6]geheel zouden hebben afgegeten, dat ik zeide: Heere HEERE! [7]vergeef toch; wie zou er [van] [8]Jakob [9]blijven staan; want hij is [10]klein! 5. Hebr. hij, te weten, de sprinkhaan, dat is, de voorzeide sprinkhanen. 6. Hebr. geeindigd, of volbracht zou hebben af te eten. Anders: als zij het gans afgegeten hadden. 7. Te weten, de zonden van het volk, en houd op van deze straf, of ga zo niet voort te plagen. 8. De Israelieten, Jakobs nakomelingen. 9. Dat is, overblijven, in het leven kunnen blijven, wanneer het land van vruchten gans zou beroofd zijn? Anders: hoedanig [dat is, in wat staat] zou Jakob [dan] staan? Wie zou hij dan wezen? Hoe zou hij er uitzein; of, hoe zou hij kunnen opstaan, weder rijzen? Zie vs.5. 10. Of, gering; dat is, daar is, of zijn, weinig overig.